Ontwerp een vergelijkbare site met WordPress.com
Aan de slag

Kirill Serebrennikov

“Elke dag kijk ik naar foto’s van de oorlog. Ik zit er maar naar te kijken. Verwoeste steden, brandende auto’s, vermoorde mensen. Rode lak op een dode hand. Elke dag, waar ik ook ben, komt het me voor dat de vliegtuigen boven míjn hoofd vliegen, dat ík het ben die naar de schuilkelder moet. Mijn vrienden, zowel degenen die vertrokken als degenen die gebleven zijn, wenen weken aan een stuk door, mannen, vrouwen. Om een of andere reden ween ik niet. Er stapelt zich iets in me op dat geen uitweg vindt.

J.M. Coetzee heeft een goede roman: Waiting for the Barbarians. De barbaren, waarop de held zat te wachten in de vesting, kwamen van binnen. Wij hebben zitten wachten op de komst van een nieuwe barbarij. Voor barbaren is de andere mens slechts buit, vlees, haren, huid, schedel, slavenarbeid. Soms maakten gesofisticeerde barbaren van huid lampenkappen, van schedels drinkbekers, met het afgeknipt haar vulden ze kussens op. De barbaren gaan naar de post om wat ze gestolen hebben naar huis op te sturen. In hun pakjes zitten haren, schedels, huid, nagels met rode lak. De barbaren lopen er drukdoend bij, ze zijn zeker van zichzelf. De oorlog ontmenselijkt algauw en geen enkele cultuur kan behoeden voor de meest verschrikkelijke misdaad indien de staat er het recht toe geeft.

De Duitsers hebben pas begrepen wat oorlog betekende toen ze naar de kuilen geleid werden waarin de lijken van de gevangenen van Auschwitz en Buchenwald lagen. En toen ze gedwongen werden om met eigen handen, zonder handschoenen, die lijken te begraven. En pas na het tribunaal van Nürenberg. Maar voor ‘45 hadden ze het over de ‘ontjoodsing’, dat er ‘geen land, geen volk is zoals het onze’ en ze vroegen ‘en wat hebben jullie gedaan toen ze de Duitsers in Sudetenland vermoordden… ?’

Ik heb een rare droom. Ik ben een jongetje met een camouflagepak aan, men dwingthem een dood Oekraïens meisje in haar graf voor te lezen. Het is bijna zoals in het horrorverhaal Vi van Gogol, maar het gebeurt nu, in deze oorlog. Ik kan niet lezen, de regels vervagen, maar naar dat meisje kijken kan ik ook niet. Ik wauwel maar iets. Het meisje heeft rode lak op haar hand.

De cultuur in Rusland is altijd in weerwil van geweest, contrair, tegen de staat. Soms met geld van de staat, maar hoe dan ook niet ter wille van en niet voor hem. Staat en politiek in Rusland vermoorden en verdelen de mensen, vernietigen gezinnen, maken levens kapot. De cultuur redt en brengt samen wat er in de mensen nog aan menselijks is overgebleven. Er zijn veel overheden geweest in Rusland, maar allemaal waren ze kannibalistisch van aard. De enkele jaren dat de staatsmacht in Rusland geen mensen verslond, noemen we ‘dooi’. De macht rustte gewoon een beetje uit om daarna weer opnieuw mensen op te eten.

Cultuur gaat altijd over wat niet belangrijk is voor de staat. Over medeleven met de gevallenen. Over medelijden. Over de afgronden en diepten van de menselijke geest. Over vertwijfeling, eenzaamheid, over deerniswekkende, kleine, armzalige mensen die niemand nodig heeft en in de weg lopen. Over de minderheid. Daarom werd de Russische cultuur scheef bekeken door de machthebbers, veel moesten ze er niet van hebben. We moesten ze wel bestuderen in de school, we lazen weinig interessante boeken en keken naar films waar we weinig van begrepen, we luisterden naar vreemde muziek. We haalden de schouders op. Maar we lazen, keken, luisterden wel. Omdat er niets anders was. Er was niets dat oprecht was en talent had dat over de macht ging, ‘die van God komt’, over de trots en grootheid van het imperium. De staat bestelde die kunst soms en dwong ons dan te schrijven, te filmen, te zingen, te declameren. Lezen, kijken, luisteren. En bijna altijd kwam er stront uit voort.

Het dode meisje staat op uit haar graf. Het komt op me af, ik sta te wauwelen. Ik kijk niet. Ze komt dichter, ze wil me recht in de ogen kijken. Ik verstop ze achter Russische letters. Ze zegt opeens tegen mij : ‘Stil maar’. Ik kan niet lezen, ik wauwel wat in het Russisch. Zij harder : ‘Stil jij, zwijger! Ik wil stilte’. Van de schrik doe ik er het zwijgen toe. Maar mijn ogen oprichten kan ik niet. Zij: ‘Kijk naar mij’.

De soldaten van mijn land zijn een vreemd land binnengetrokken en zijn het aan het verwoesten. Mensen aan het vermoorden. Huizen aan het vernietigen. Vanuit Oekraïne vertrekken naar Rusland kisten en alledaagse spullen die ze daar gestolen hebben, wat terugkeert, zijn kreupelen en haat. Deze bommen van teruggekeerde haat die enkele keren sterker zijn dan die van Hiroshima schieten het leven van mijn land aan diggelen. Ze liggen onder de toekomst van elke mens, van elk gezin. Die haat veegt de hoop op welzijn en vrijheid weg. Leven in angst en haat – dat is wat ons te wachten staat, getuigen, daders, slachtoffers van deze oorlog. Zelfs indien we ertegen zijn.

De staat begint oorlogen om de rij van eigen ‘heiligen’ te vergroten, hij moet voorbeelden en aantrekkelijke pseudohelden hebben om na te bootsen. De dode soldaten die op de velden zijn blijven liggen, de gefusilleerde burgers die langs de weg liggen, daar hebben ze lak aan: dat is afgeschreven actief, het brengt de statistieken van de overwinningen in de war, ze zijn er niet meer. Over die in de steek gelaten doden zal de kunst wel nadenken – de laatste woorden die ze gesproken hebben, hun dromen, hun ongeboren kinderen. De niet begraven doden zijn de helden van de echte literatuur, van eerlijke films, van oprecht theater.

Ik zwijg. Het mooie dode Oekraïense meisje zwijgt. Pauze. Ze kijkt naar mij. Ik kijk naar haar hand met de rode manicure. Ik wil een krijtkring tekenen. Ze fluistert: ‘’t Zal nie helpen, jongen. Dit ga nie helpen’. Ik weet dat het niet helpt. Maar ik wil de vertwijfeling die me afmat doorbreken. Al was het door het gekras van het krijt. Al was het door een klop van het hart. Maar er volgde stilte op, als het ware met opzet, meer niet.

Degenen die oorlog beginnen, verliezen altijd. Wie vreedzame mensen verkracht, vermoordt, martelt, is een oorlogsmisdadiger. Wie ze rechtvaardigt – ook. Je kunt niet meeleven met sadisten en moordenaars. Ik leef wel mee met degenen die willens nillens meegesleurd worden in de verschrikkelijke misdaad van de oorlog. Met degenen die nog geen bloed van onschuldige mensen aan hun vingers hebben.

Ik moet terugdenken aan het verhaal van Oleg Tabakov dat zijn grootmoeder hem verplichtte om brood te brengen naar krijgsgevangen Duitsers die na de oorlog door Saratov passeerden. ‘Maar het zijn toch vijanden !’ deed de jongen verontwaardigd. ‘Het zijn mensen. Ze hebben het nu slecht,’ zei grootmoeder. De kleine Oleg bracht het brood naar de haveloze Duitser, die in tranen uitbarstte. Tabakov heeft dit voor de rest van zijn leven onthouden en het me nu verteld.

Verschrikkelijk is het je te moeten voorstellen wat er in het hoofd van de soldaat omgaat die tegen zijn wil in een vreemd land terecht is gekomen en het bevel ‘Dood !’ opvolgt alleen maar opdat men hem ‘met rust’ zou laten. Verschrikkelijk is het me de ouders voor te stellen die in het begin de ‘speciale operatie’ gesteund hebben, maar die later een papiertje krijgen met gelogen berichten over de dood van hun kind ‘in een ongeval’. Ik vind het verschrikkelijk en heb met hen te doen. Ik heb te doen met al degenen die ingepakt zijn door de propaganda. Vroeg of laat zullen ze begrijpen waar ze toen stonden. Ik kan hen niet de steek laten – de bedrogenen, de vermoorden en de vervloekten.

Een vrouw uit Boetsja nam voor de oorlog online lessen manicure. Vandaar die rode lak. Maar toen kwamen die mensen uit mijn land – degenen die dezelfde taal spreken als ik, en vermoordden haar. Misschien vonden ze die kleur te uitdagend.

Ik houd een boek in de hand dat in het Russisch geschreven is. De letters zijn gestorven. De lippen verstijfd. Het dode Oekraïense meisje staat voor mij en vraagt : ‘Kijk naar mij, jongen. Kijk toch’. Ik denk: ‘Ik kan het niet, ik kan niet.’ ‘Het moet, jongen, het moet.’ Ik zwijg en weet niet wat ik moet doen. Ze fluistert : ‘Kijk je?’ Ik zeg: ‘Neen’. Ze lacht : ‘Maar kijk toch! Wees niet bang’. Stil zeg ik: ‘Hef dan mijn oogleden op’. Iemand heft mijn oogleden op en doet me kijken. Ik vind het vreselijk, maar ik kijk. Ik kijk. En wat zie ik – oorlog.”

[«Каждую день смотрю фотографии войны. Смотрю, смотрю. Разрушенные города, сожженные машины, убитые люди. Этот красный лак на мертвой руке. Каждый день, где бы я ни был, мне кажется, что это надо мной летят самолеты, что это мне надо бежать в бомбоубежище. Мои друзья, уехавшие и оставшиеся, плачут неделями, мужчины, женщины. Я почему-то не плачу. Во мне что-то копится, не имея выхода.

У Кутзее был хороший роман «В ожидании варваров». Варвары, которых ждал герой в крепости, пришли изнутри. Мы дождались прихода времени нового варварства. Для варваров другой человек — это только добыча. Плоть и ресурсы. Волосы. Кожа. Череп. Рабский труд. Иногда особо изощренные варвары из кожи делали абажуры, из черепов — кубки, волосами набивали подушки. Варвары идут на почту, чтобы отправить награбленное домой. В посылках — волосы, черепа, кожа, ногти с красным лаком. Варвары деловито толкаются, они уверены в себе. Война быстро расчеловечивает, и никакая культура не спасет от самого страшного преступления, если право на него дает государство.

Немцы что-то поняли про войну только тогда, когда их стали водить ко рвам с трупами узников Аушвица и Бухенвальда. И когда заставили своими руками, без перчаток, хоронить эти трупы. И после Нюрнбергского трибунала. А так до 45 года они говорили о «деевреефикации», о том, что «нет такой страны, нет такого народа» и спрашивали: «что вы делали, когда убивали немцев в Судетах…».

Странный сон. Я — паренек в камуфляже, которого заставили читать книжку мертвой украинке в гробу. Это почти «Вий», но он происходит сейчас, на этой войне. Я не могу читать, строчки расплываются, но смотреть на девушку я тоже не могу. Бормочу что-то под нос. У девушки на руках красный лак.

Культура в России всегда вопреки, назло, против государства. Иногда на деньги государства, но все равно — не во имя его и не для него. Государство и политика в России убивают и разъединяют. Рушат семьи. Ломают жизни. Культура спасает и собирает то, что человеческого еще осталось в людях. Государств в России было много, и все они имели людоедскую природу. Те редкие годы, когда власть в России не жрала людей, называются оттепелями. Власть просто отдыхала. Чтоб начать жрать людей заново.

Культура всегда про то, что не важно государству. Про милость к падшим. Про сострадание. Про бездны и высоты человеческого духа. Про отчаяние. Про одиночество. Про смешных, маленьких, убогих, никому не нужных, несвоевременных людей. Про меньшинство. Поэтому русскую культуру мало кто из государства уважал и почти никто не любил. Вынужденно проходили в школе. Читали эти малоинтересные книжки. Смотрели эти малопонятные фильмы. Слушали эту странную музыку. Пожимали плечами. Но читали, смотрели, слушали. Потому что другого не было. Не было ничего талантливого и искреннего про власть, «которая от бога», про «можем повторить», про гордость и величие империи. Вернее, иногда государство такое заказывало и заставляло писать, снимать, петь и декламировать. Читать, смотреть, слушать. И почти всегда выходило говно.

Мертвая девушка встает из гроба. Подходит к бормочущему мне. Я не смотрю. Я не смотрю. Подходит, хочет заглянуть в глаза. Я прячу их в русские буквы. Она вдруг говорит мне: «Тихо». Я не могу не читать, бормочу что по-русски. Она — громко: «Тихо. Мовчи! Тишi хочу». Я от страха замолкаю. Но глаза поднять не могу. Она мне: «Поглянь на мене».

Солдаты моей страны вошли в чужую страну и начали ее уничтожать. Убивать людей. Разрушать дома. В Россию из Украины едут гробы и украденная бытовая техника, возвращаются калеки и ненависть. Эти бомбы вернувшейся ненависти мощностью в несколько Хиросим разносят на куски жизнь моей страны. Ими заминировано будущее каждого человека, каждой семьи. Эта ненависть сметет надежды на благополучие и свободу. Жизнь в страхе и ненависти — вот, что ждет нас, свидетелей, участников, жертв этой войны. Даже если мы против нее.

Государство начинает войны, чтобы увеличить сонм собственных «святых» — ему ведь важны примеры для подражания и увлекательные апокрифы. На мертвых солдат, лежащих неприбранными на полях, на расстрелянных гражданских, брошенных вдоль дорог, всем плевать: они — отработанный ресурс, они портят статистику торжеств, их нет. Об этих брошенных мертвецах думает искусство — об их последних словах, об их снах, об их нерожденных детях. Непогребенные мертвецы — герои настоящей литературы, честного кино, искреннего театра.

Я молчу. Мертвая украинская красавица молчит. Пауза. Она смотрит на меня. Я смотрю на ее руки с ярко-красным маникюром. Хочу нарисовать меловой круг. Она шепчет: «Не допоможе, хлопчик. Це не допоможе». Я знаю, что не поможет. Но я хочу прервать изматывающее меня отчаяние. Хоть скрипом мела. Хоть стуком сердца. Но замолчало, как назло, все.

Те, кто начинают войну, всегда проигрывают. Те, которые насилуют, убивают, пытают мирных жителей, — военные преступники. Те, кто их оправдывает — тоже. Сочувствовать садистам и убийцам невозможно. Я же сочувствую тем, кто невольно оказался втянутым в страшное преступление войны. Тем, у кого еще нет на руках крови невинных людей.

Вспоминаю рассказ Олега Табакова про то, как бабушка заставила его отнести хлеб пленным немцам, которых гнали через Саратов после войны. «Они же враги!» — возмутился мальчик Олег. «Они — люди. Теперь им плохо», — сказала бабушка. Мальчик Олег отнес хлеб совсем молодому ободранному немцу, тот заплакал. Табаков запомнил это на всю жизнь и рассказал мне.

Мне страшно представить, что происходит в сознании солдата, который против своей воли оказывается в чужой стране и выполняет приказ «Убей!», только для того, чтобы от него «отстали». Мне страшно представить родителей, которые сначала поддерживают «спецоперацию», а потом получают бумажки с лживыми сообщениями о гибели их ребенка «по причине несчастного случая». Мне страшно и больно за них. Мне страшно за тех, кто оболванен пропагандой. Рано или поздно они поймут, где они оказались. Я не могу от них отказаться — от обманутых, убитых и проклятых.

Женщина из Бучи перед войной брала онлайн уроки маникюра. Вот откуда у нее красный лак. А потом пришли люди из моей страны — те, кто говорит со мной на одном языке, и убили ее. Может, этот цвет показался им слишком вызывающим.

Я держу в руках какую-то книгу, написанную по-русски. Буквы умерли. Губы пересохли. Мертвая украинская девушка стоит передо мной и просит: «Поглянь на мене, хлопчик. Поглянь». Я думаю: «Не могу, не могу». «Треба, хлопчик, треба». Я молчу, не знаю, как быть. Она шепчет: «Бачиш?» Я говорю: «Нет». Она смеется: «А ты побач! Не бійся». Я тихо говорю: «Тогда поднимите мне веки». Кто-то поднимает мне веки, заставляет смотреть. Мне страшно, но я смотрю. Я смотрю. Там — война.»]

Kirill Serebrennikov, toneel- en filmregisseur // Meduza, 24 mei 2022

[Vertaald door Emmanuel Waegemans]

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: